Conceptual Enquiry

Clive Erricker, Religious Education. A conceptual and interdisciplinary approach for secondary level (Routledge 2010).

‘conceptual enquiry’ is een didactische methode, waarbij de leerlingen geen kennis voorgeschoteld krijgen over levensbeschouwing(en) – al dan niet van binnenuit – maar op weg geholpen worden om sleutelbegrippen te gaan onderzoeken die relevant zijn op het terrein van levensbeschouwing. Ze doen dat aan de hand van vragen die bij henzelf ook leven en vragen/opdrachten van de leraar. De laatste zorgt natuurlijk dat ze hun eigen vragen leren verwoorden (taal vinden voor…) en dat er voldoende informatie beschikbaar is bij het zoeken naar antwoorden.

TOELICHTING

Een sleutelbegrip is een term/woord dat naar een algemene menselijke ervaring verwijst. De didactische methode heeft als doel om dat soort ervaringen gezamenlijk te verkennen, uit te diepen (hermeneutiek dus) op zo’n manier dat de levensbeschouwelijke aspecten ervan zichtbaar worden.
De veronderstelling daarbij is: Veel diep-menselijke ervaringen zijn in de loop der eeuwen religieus vertolkt en/of ingebed in bepaalde praktijken (teksten, symbolen, rituelen). Voor de systematisering van deze aanpak heeft Clive Erricker voorgesteld om te werken met drie categorieën van onderling verbonden sleutelbegrippen. Dit proces noemt hij ‘conceptual enquiry’. Hierop is zeker kritiek mogelijk, maar als ’tool’ om het onderzoek op gang te krijgen (en voor de eigen denkoefening en verheldering) m.i. toch wel geschikt. Het feit dat zijn methode [Living differences] in bepaalde departementen van Engeland van 2010 tot vandaag het ‘standaardmodel’ is voor Religious Education is ook wel veelzeggend (‘Agreed Syllabus’ heet dat dan).

  • A-begrippen: Deze benoemen algemeen menselijke ervaringen zoveel mogelijk (nog) los van een levensbeschouwelijke of filosofische binding, kleur of duiding, bijvoorbeeld.
    * gevoelens van blijdschap, angst, saamhorigheid, rouw, toewijding, eerbied; etc.
    * issues als goed en kwaad, seksualiteit/relaties, groei/ontplooiing, lichaam/zelfbeeld, macht/gezag, geweld, ziekte/dood, etc.
    • B-begrippen: Deze komen in meerdere levensbeschouwingen voor en meestal nog wel ‘van naam’ gekend door de leerlingen. Zij zijn een verdere articulatie van een A-begrip. Voorbeelden:
      * saamhorigheid (A) > geloofsgemeenschap (B);
      * groei/ontplooiing (A) > overgangsrituelen (B);
      * seksualiteit (A) > huwelijksceremonies (B);
      * goed/kwaad/straf (A) > zonde/religieuze wet/Godsoordeel (B)
      etc.
  • C-begrippen: Zijn verbonden aan een specifieke godsdienst of LB. Ze zijn door hun exclusiviteit moeilijk te begrijpen voor mensen die niet in de betreffende religie/levensbeschouwing gesocialiseerd zijn. Voorbeelden
    * christendom: parochie, zonde, kruisdood, verzoening;
    * islam: umma, profeet;
    * hindoeïsme: samsara, karma etc…

HET DOEL van conceptual enquiry is dat de leerlingen:
1. Verbanden ontdekken tussen A-B-C begrippen en zo al verkennend
2. de betekenis van die menselijke ervaringen voor het eigen leven ontdekken,
3. en tegelijk beseffen, ontdekken hoe deze ervaringen ook voor anderen van belang zijn, ook als dat soms op een andere manier wordt vorm gegeven.

Dat’andere’ wordt dus ontdekt vanuit een herkenning (gelijkend), of op z’n minst van een context voorzien waardoor het niet enkel ‘vreemd’ is. Hierdoor kan begrip (en respect) ontstaan voor de wijze waarop een LB (institutioneel èn persoonlijk) aan die algemene menselijke ervaringen een eigen kleur en diepte geeft middels bepaalde gebruiken, rituelen, opvattingen…

Dit wordt dus niet nagestreefd door veel informatie en feitjes uit levenbeschouwingen aan te bieden (risico van exotisme, het ‘rariteitenkabinet der religies’), maar door de leerlingen een systematiek te leren hanteren (een manier van kijken, een vaardigheid, een attitude) waarmee ze levensbeschouwelijke uitingen kunnen interpreteren en relateren aan eigen en andermans levenservaringen.

METHODISCH
Er zijn in het onderzoeksproces 5 fasen te onderscheiden.

De 5 fasen staan welbewust in een cirkel. Het is een samenhangend gebeuren. Hier het origineel:

De leerling kan op 2 plaatsen in de cirkel stappen: bij ‘Enquire’ en bij ‘Communicate’. De logica daarachter is alsvolgt:

– Is een A-begrip het uitgangspunt dan start de leerling bij Communicate. Als bijvoorbeeld het sleutelbegrip ‘verandering’ is gekozen, dan zou het project kunnen starten met een werkvorm om verandering in het eigen leven te herkennen (een open vraag aan de leerlingen, een gesprek of uitwisseling daarover, een opdracht), om over te gaan naar een peiling van het belang/beleving ervan (positief/negatief) bij de leerlingen (Apply). Dit is de belevingswereld van de leerling. Die nemen we serieus als startpunt, d.w.z. om van te vertrekken (hij moet iets nieuws ontdekken, explore…, anders kan hij net zo goed thuis blijven). Daarom enquire. De leerkracht heeft zich voorbereid en – bijvoorbeeld – ervoor gekozen om laten zien hoe in het hindoeïsme het begrip ‘samsara’ (een echt C-begrip) met deze sleutelervaring verbonden is en er en er ook een heel bepaalde kleur aan geeft. Daarvoor moet hij context verschaffen (contextualize). Liefst laat hij de leerlingen dat zelf te ontdekken middels een onderzoeksopdracht, maar de S uit zijn GSM-functie zal hier onmisbaar zijn. Zo komt een diepere levensbeschouwelijke dimensie aan het licht (via het B-C begrip). Belangrijk is om de cirkel ook effectief rond te maken en terug te keren naar de oervraag: evaluateDat gebeurt op twee manieren: Wat is de waarde/betekenis van dit begrip voor een hindoe (evaluate within, binnenperspectief ) en wat zegt dit jou (evaluate without, buitenperspectief) nu je dit onderzoekstraject hebt afgerond. En de cirkel begint opnieuw (het is natuurlijk gewoon de hermeneutische cirkel in didactische vermomming). Dus je mag doorgaan: deel dat nu ook met elkaar (communicate bis)… En stop.

– Volgens Erricker kan men ook instappen bij Enquire , onderzoek. Dan neemt men meteen een B- of een C-begrip bij de kop, bijv. het begrip ‘Verbond’ in het Jodendom. En gaat dat onderzoeken om te begrijpen wat de betekenis/waarde daarvan is door het te verbinden met B- en vooral A-begrippen.

  1. communicate: verkennen en expliciteren van eigen ervaringen en daaruit afgeleide opvattingen over een bepaald levensbeschouwelijk concept
  2. apply: eigen opvattingen over dit bepaalde concept toepassen op een specifieke situatie of context om de eigen opvattingen te kunnen herkennen/problematiseren/ bevragen/rechtvaardigen/nuanceren
  3. enquire: onderzoek naar de interpretaties en betekenissen van het concept waarmee de cirkel is gestart of van een daarmee samenhangend religieus/levensbeschouwelijk concept of van een nieuw geïntroduceerd concept.
  4. contextualise: het concept onderzoeken in de concrete context van levensbeschouwelijke praktijken en teksten, zowel vergelijkend (dus in diverse levensbeschouwelijke contexten) als verdiepend binnen de context van een bepaalde of enkele levensbeschouwing (en).
  5. evaluate: deze fase kent twee componenten, namelijk de vraag naar de waarde van het concept voor een persoon die behoort tot een bepaalde levensbeschouwelijke groep en voor de leerling zelf.

Dick Wursten (voor meer info mag je me altijd mailen, dick @ wursten.be