Homoseksualiteit, drugs of de Turkse president Erdogan: steeds vaker wordt op school liever niet gesproken over moeilijke onderwerpen. En hoe laat je kinderen hun vooroordelen kwijtraken?
‘Homo’, galmt het door het broeierige klaslokaal. Het is heel even stil. Dan volgt gegiechel, dat langzaam overgaat in hard gelach. Het woord ‘homo’ is gevallen. Alwéér. En het wordt door de meeste van de twintig aanwezige pubers van een jaar of dertien niet vriendelijk gebruikt. Het is een beschimping, een scheldwoord. ‘Homo betekent dat je net zoals een meisje doet’, legt Thijs met wilde armgebaren uit. Gegrinnik. Abdel erkent dat hij er vaak nog ‘kanker’ voor zegt. ‘Alleen tegen vrienden’, sust hij. ‘Als iemand homo is en je noemt hem zo, dan spreek je toch de waarheid?’
Boven in een ander lokaal gaat het er even later niet veel anders aan toe. Daan doet ‘het loopje’ na. ‘Je weet wel, zoals ze allemaal lopen.’ Overdreven heupwiegend huppelt hij naar de andere kant van het vertrek. Grijnzend draait hij zich om, terwijl hij het applaus van zijn klasgenoten in ontvangst neemt. ‘Ik heb niets tegen homo’s’, zegt Tim. ‘Maar ze hoeven het niet te tonen, ze moeten niet hand in hand lopen of zo. En zoenende mannen’ – hij trekt een vies gezicht – ‘nee, die wil ik niet zien.’ Gelach.
Al in 2016 signaleerde Diversion (die we hier aan het werk zien op een doorgewone school) dat de uitspraken van scholieren steeds extremer worden. Het bureau werkt voor zijn programma’s met peer educators, jongeren die qua leeftijd en achtergronden dicht bij de leefwereld van jongeren staan. Ze praten openlijk over geld, seks en vooroordelen. En ze signaleren veel. Leerlingen die zich steeds meer overschreeuwen, bijvoorbeeld. Links tegen rechts, net als in de politiek. ‘De les lijkt soms net op een spoeddebat’, zegt Rafel Mahmoud van Diversion daarover. Maar er is ook een groeiende groep scholieren die zwijgt, uit angst voor gedoe.
Er wordt veel geroepen in het onderwijs, maar er wordt juist ook veel niet gezegd.
Over waar bepaalde denkbeelden vandaan komen, bijvoorbeeld. Rafel Mahmoud (26) is al een aantal jaar peer educator voor Diversion. Hij bezocht en bezoekt nog steeds tientallen klassen. ‘Er wordt nul naar elkaar geluisterd’, zegt hij. ‘Leerlingen vinden geen dingen, ze noemen die dingen feiten. Marokkanen zíjn allemaal crimineel. Homo’s zíjn allemaal vies. Moslims zíjn allemaal terroristen.’ Als gevraagd wordt hoe ze aan deze wijsheden komen, is het antwoord: ‘Omdat het gewoon zo is.’
Dan zijn er nog de leerlingen die stil zijn. ‘Soms, als ik hen vraag om hun mening, gaan ze huilen: “Dat wil ik niet. Als jij straks weg bent, dan word ik gepest.” De angst voor elkaar in de klas groeit.’ Rafels collega-peer Leroy Smeenk herinnert zich nog goed het meisje dat ruzie met de hele klas kreeg toen ze tijdens een gastles zei dat homoseksualiteit normaal was. ‘Whoem, iedereen er bovenop, alsof ze een verrader was.’ Het gebeurde in groep 8 op een Amsterdamse basisschool. ‘Dan ben je zo jong, draag je een boodschap van liefde uit en word je verstoten.’
Scholieren leven langs elkaar heen, zeggen beide peer educators.
‘Ooit was ik in de ideale klas’, zegt Rafel. ‘Moslims, niet-moslims, een paar joden en een paar christelijke kinderen. Toen ging de bel. Ik keek uit het raam en zag dat iedereen bij het “eigen” groepje stond.’
Leroy ziet veel animositeit onderling. ‘Op tv, social media, in de politiek of thuis: nergens wordt nog naar elkaar geluisterd. Alles is zwart-wit. Zo ongenuanceerd en zo onpersoonlijk, dan krijg je natuurlijk ook polarisatie in de klas. In het lokaal zijn alle neuzen gericht op het bord. Ik denk dan: waarom zijn die neuzen niet op elkaar gericht?’
De taboes, de zaken die onbespreekbaar zijn nemen juist toe. Allemaal noemen ze homoseksualiteit als grootste taboe. Geregeld krijgt Marlies, freelance docent maatschappijleer op vooral vmo en mbo, te horen van leidinggevenden dat ze bepaalde onderwerpen maar moet laten liggen. ‘Homoseksualiteit, alles wat met joden of Israël heeft te maken.’ Ze noemt ook wapens en drugs als verboden onderwerpen. ‘Verdomme, denk ik dan, ik geef soms les in de rotste wijken van Rotterdam aan kinderen die echt wel met wapens, drugs en seks te maken hebben. Juist wij, de grote mensen, moeten met ze erover praten. Wij moeten ze begeleiden.’
Marlies heeft grote moeite met de opgelegde taboes. Een van haar opdrachtgevers raakte ze kwijt omdat ze niet mocht praten over MeToo. ‘Juist de kinderen, vaak moslims, maar ook latino’s, die ik lesgeef zijn erg conservatief over hoe meisjes zich moeten gedragen. Daarom vind ik dat je juist met hen het hele seksualiteitsvraagstuk moet bespreken.’ Ze doet het meestal toch en dat heeft haar ook eens een opdrachtgever gekost. ‘Problemen worden nu vaak uit de weg gegaan, maar daarmee gaan ze niet weg. Daarom praat ik juist wel over taboes in de klas.’
Prins vindt dat een docent juist wél het gesprek aan moet gaan: ‘Ik denk dat collega’s soms bang zijn onderwerpen bespreekbaar te maken, dat ze onvoldoende vertrouwen hebben om zo’n discussie in normale banen te leiden. Zelf denk ik dat wanneer je oprechte interesse toont en studenten de ruimte geeft om hun mening te geven er geen ruzie ontstaat. Je geeft ze de gelegenheid voor een gesprek en daar leren ze van.’ Ze beschrijft een van haar klassen: 28 leerlingen, twee wit en de rest met een migratie-achtergrond. Marokkaans, Turks, Creools en Antilliaans. En één homoseksuele, dove jongen. ‘Juf, ik heb een dubbele handicap’, zei hij laatst. ‘Heel pijnlijk, alsof homoseksualiteit een handicap is.’ Haar klas is de ongemakkelijke waarheid. ‘We kunnen wel doen alsof we allemaal gelijk zijn. Maar we zijn het niet. Laten we het dáár eens over hebben.’
Gebrek aan empathie, niet naar elkaar kunnen luisteren – docente Dilek Semur ziet het vaak op haar school. Ze geeft lessen maatschappijkunde aan het Huygens College, een vmbo-school in Amsterdam. De school bestaat grotendeels uit islamitische leerlingen (Turks- en Marokkaans-Nederlands), het overige deel is vooral van Surinaamse en Antilliaanse afkomst. ‘Zoiets als uit de kast komen is echt not done onder de islamitische leerlingen.’ In haar klassen is er waardering voor mannen als Boef, de rapper die de vrouwen die hem een lift gaven (omdat hij een lekke band had) ‘hoeren’ noemde.
Vaak hoort ze collega’s ‘luister nou even!’ roepen. ‘Ja, daar vraag je me wat, luisteren is voor deze vmbo-leerlingen een pittige klus.’ Ze hebben het nooit geleerd, zegt ze. ‘Luisteren vraagt om openheid, om empathie. De wil om anderen te begrijpen. Dat zijn vaardigheden die we nauwelijks meer doceren.’ Daarom worden volgens haar veel onderwerpen maar uit de weg gegaan. Vooral als het gaat om bijvoorbeeld homoseksualiteit of het Midden-Oosten. ‘Docenten zijn soms bang dat de discussie escaleert, dat ze ermee aan de slag moeten en dan hun verplichte taken, waar ze op worden afgerekend, niet af krijgen.’
Ondertussen zijn de problemen van de leerlingen groot. ‘Mishandeling, schulden, verstoorde verhoudingen thuis, culturele verschillen, een leerling van wie de moeder is weggelopen’, somt Semur op. ‘Laatst kwam er een oud-leerling bij me, een Turkse, die niet meer wist wat ze moest doen. Thuis wordt van haar verwacht dat ze de traditionele normen en waarden aanhoudt, maar zijzelf wil dat niet meer. Ze heeft zich als westers meisje ontwikkeld.’ Al die complexe zaken. ‘Het is onze plicht ze bespreekbaar te maken.’ Veel docenten zijn, als ze al een gevoelig onderwerp bespreekbaar maken, erg moraliserend. Dat werkt averechts.’
Voor inzicht is tijd nodig. Veel tijd. Semur neemt die tijd, een paar weken, voor een gevoelig onderwerp als homoseksualiteit dat volgens veel van haar islamitische leerlingen haram, verboden, is. ‘Dat hebben ze van horen zeggen en daarom wil ik dat ze dat zelf gaan onderzoeken.’ Een jongen was heel stellig. Homoseksualiteit was aangeleerd, vond hij. ‘Hij ging uit zichzelf naar zijn imam om zijn stelling te toetsen. Na afloop van de derde les kwam hij naar me toe en zei: “Juffrouw, ik weet eigenlijk niet meer zeker of homoseksualiteit is aangeleerd.” Voor mij is dat winst, dat hij zelf in elk geval onderzoekt.’
In 2006 werden scholen (in NL) verplicht het vak burgerschap te geven, waarin maatschappelijke onderwerpen aan de orde komen. ‘Scholen moeten zorgen dat Nederlandse leerlingen hun klasgenoten van buitenlandse komaf leren kennen’, was het oorspronkelijke idee. Scholen, aldus het ministerie, die zich niet hielden aan de wettelijke verplichting om actief burgerschap en integratie te bevorderen, zouden subsidie verliezen. Alleen is tot op de dag van vandaag niet duidelijk waaraan die lessen burgerschap moeten voldoen. De Onderwijsinspectie meldde in 2015 dat scholen nog te weinig bezig waren met het verplichte vak, vooral het kritisch leren denken kreeg nog onvoldoende aandacht.
‘Je hebt de vrijheid van spraak, maar luisteren hoort er ook bij’, zegt Said Touhami (21). ‘Wat zijn meningen nog waard als niemand naar je luistert?’ Als moslim staat hij samen met een jood en homoseksueel voor de klas. ‘We werken samen en dat geeft meteen een wij-gevoel; als je collega’s van elkaar bent, verandert dat je denkbeeld automatisch’, zegt hij. Hij noemt als voorbeeld de klas met veel islamitische kinderen en een Surinaamse, niet-islamitische juf. ‘Ze heeft het beste voor met die kinderen met wie zij een relatie heeft. En dan is er die ene leerling die vindt dat zij als niet-moslim in het hellevuur zal belanden. Dan ben je moreel failliet.’
Said, opgegroeid in Almere, is leeftijdgenoten tegengekomen met extreme ideeën. Hij is er zelf nooit in meegegaan, zegt hij, mede dankzij zijn oudere broers die hem op het rechte pad hielden. ‘Op een vreedzame manier met elkaar oneens zijn, dat wil ik kinderen leren. Meningen verschillen en dat mag ook. Maar door naar elkaar te luisteren kun je wel nieuwe inzichten krijgen.’ Dat wil hij de scholieren waaraan hij lesgeeft voorhouden. ‘Dat een dame voetbalt vinden die islamitische jongens vaak tof. Als die vrouw dan de tweede les vertelt dat ze lesbisch is, zie je ze schrikken. Dan hoop je dat ze toch gaan denken: is het dan echt zo slecht dat zij lesbisch is, dat zij is wie ze is?’
Hij leeft vooral ook met die leraar mee. ‘Het onderwijssysteem is niet toereikend om zo’n probleem er nog eventjes bij te doen.’ Hij waarschuwt: ‘Als er niets verandert ga je nog meer docenten krijgen die overbelast raken. Die praten maar niet meer. Daarmee krijg je een zwijg- en angstcultuur waar leerlingen die het hardst schreeuwen overeind blijven. Het is erg doemdenken, maar er moet echt wel iets gebeuren.’