Verandering

Vooraf een algemene waarheid: Als je verandering wilt financieren, moet je de financiering veranderen.

Verandering

 Tertio 19 december 2011 | 619] – De mening van…

‘Levensbeschouwelijk onderwijs moet veranderen’

We moeten het levensbeschouwelijke onderwijs dringend herbekijken. Dat zijn we aan onze jongeren verplicht. Met dat standpunt mengt filosoof Guido Vanheeswijck zich in het debat over de invoering in het middelbaar onderwijs van een algemeen vak levensbeschouwing.

Mark Van de Voorde haalt in Tertio, nr. 617 snoeihard uit naar het voorstel van de vzw LEF om een algemeen vak over levensbeschouwing in het middelbaar onderwijs in te voeren. Hij noemt het vak “een leugen”, “de ideale stap om het economische denken over het onderwijs te realiseren” en zelfs “het slechtste wat een samenleving kan overkomen”. Een week eerder had Peter Vande Vyvere in zijn editoriaal (Tertio, nr. 616) reeds “ernstige methodische vragen” bij de achterliggende visie van dit voorstel. De ondertekenaars van dit voorstel hebben een diverse levensbeschouwelijke achtergrond en stellen de invoering van dit vak zowel in het katholiek als in het gemeenschapsonderwijs voor. Maar omdat Van de Voorde en Vande Vyvere dit voorstel vooral vanuit hun katholieke achtergrond aanvallen en omdat ik hetzelfde geloof deel, zal ik dit voorstel verdedigen en mogelijke misverstanden proberen op te klaren vanuit datzelfde perspectief.

Het uitgangspunt van de vzw LEF is dat de levensbeschouwelijke opdeling tussen katholiek en vrijzinnig, zoals ze ongetwijfeld gold in de jaren van het schoolpact (1958), bij de huidige generatie jongeren zo goed als verdwenen is. Het onderwijs over en in levensbeschouwingen is vandaag echter nog steeds op deze levensbeschouwelijke opdeling gebaseerd. Indien men het erover eens is dat het levensbeschouwelijk landschap in Vlaanderen vandaag helemaal verschilt van dat van vijftig jaar geleden, lijkt het voor de hand te liggen dat we ook het onderwijs over en in levensbeschouwingen moeten aanpassen.

Tweede punt. De centrale kritiek in beide artikels is dat de vzw LEF een neutrale, niet-geëngageerde aanpak van de diverse levensbeschouwingen zou voorstaan. Dit is echter een foute lezing: de vzw bepleit een vak dat onafhankelijk is  – in de zin dat het niet georganiseerd wordt door de erkende levensbeschouwelijke actoren – en dus zoals elk ander schoolvak wordt georganiseerd. Deze organisatorische onafhankelijkheid staat het engagement en de gedrevenheid van de leerkracht niet in de weg, integendeel. Vzw LEF schrijft: “het is geen steriel kennisvak, het heeft ook als doel de levensbeschouwelijke en morele gevoeligheid van jongeren te verfijnen”. Zijn leraars geschiedenis, Nederlands, filosofie (waarin levensbeschouwing ook een rol speelt) neutrale en niet-geëngageerde lesgevers, omdat hun vakken niet georganiseerd worden door de levensbeschouwelijke instanties? Natuurlijk worden jongeren bij uitstek gevormd door geëngageerde en gedreven leerkrachten met een grote kennis van en liefde voor hun vak, die vanuit hun authenticiteit (leerlingen weten waarvoor hij of zij staat) de confrontatie met hen aangaan. Het grote verschilpunt in onze benaderingen is hoe je deze authenticiteit en gedrevenheid het best tot hun recht kan laten komen.

Het antwoord op deze vraag ligt impliciet vervat in de vaststelling die Peter Vande Vyvere zelf doet met betrekking tot de invulling van de godsdienstles: “Want natuurlijk kent het vak zijn problemen. Zo wordt het almaar moeilijker voldoende goed opgeleide leerkrachten met een solide katholieke overtuiging, kennis van zaken en didactische bekwaamheid te vinden om alle godsdiensturen te kunnen invullen”. Dat dit probleem zich vandaag voordoet, heeft alles te maken met het veranderde levensbeschouwelijke landschap dat ik bij de aanhef schetste. Zoals ondermeer de katholieke filosoof Charles Taylor en de atheïstische socioloog Marcel Gauchet uitleggen, wordt onze huidige West-Europese cultuur juist gekenmerkt door een fragiliteit van levensbeschouwingen: een minderheid kerkelijke gelovigen, een minderheid positivistische atheïsten en daarnaast een bonte bende van randkerkelijken, ietsisten, agnosten, zoekenden, enz. Het hoeft niet te verbazen dat deze fragiele diversiteit ook aanwezig is bij leerkrachten confessionele vakken en bij hun leerlingen (en ouders). Vande Vyvere en Van De Voorde beklemtonen terecht dat alleen een geëngageerde benadering en een getuigende leerkracht vanuit zijn of haar visie jongeren echt kan vormen. Welnu, door het vak over levensbeschouwingen onafhankelijk te maken van de levensbeschouwelijke instanties wil de vzw LEF juist aan de leerkrachten de mogelijkheid geven om in alle vrijheid vanuit hun authenticiteit, vanuit hun overtuiging maar ook vanuit hun vragen en twijfels de grote levensbeschouwelijke tradities aan de leerlingen door te geven.

Wordt daarmee ingegaan tegen de vrijheid van onderwijs, zoals Van de Voorde oppert, verbiedt dit voorstel “de katholieke school in lessen over de essentie van de mens en de kijk op de samenleving een christelijk standpunt in te nemen”? Hoegenaamd niet. Het katholieke onderwijs heeft in dit voorstel natuurlijk de vrijheid om naast LEF een confessioneel vak over katholieke godsdienst in te richten. Waarom die opdeling? Ongetwijfeld hangt de ‘fragiliteit’ van levensbeschouwingen ook samen met een gebrek aan kennis ervan. Om de levensbeschouwelijke ongeletterdheid te amenderen is er allereerst behoefte aan religieuze educatie in de vorm van een algemeen vak over de rol van levensbeschouwingen in de westerse cultuur, waarin het christendom – om historische redenen – centraal staat. Een dergelijk vak kan ingaan op de inhoudelijke pijlers van de grote godsdiensten, op de gelijkenis en het verschil tussen de godsbeelden in het Jodendom, het christendom en de islam, op de complexe band tussen de joods-christelijke traditie en de huidige secularisering, tussen christendom en humanisme, op de relatie tussen katholieken, orthodoxen en protestanten enz. In dit vak kan men kan laten zien hoe artistieke, historische, theologische, spirituele en filosofische aspecten van de diverse levensbeschouwingen en vooral van het christendom de westerse cultuur gemaakt hebben tot wat ze is. Een dergelijk eenheidsvak is – ook cognitief – een ‘serieus vak’ waarin grondige informatie over levensbeschouwingen wordt gegeven, die vandaag zo goed als onbekend is.

In het katholiek onderwijs kan men daarnaast religieuze instructie aanbieden die zich toespitst op de eigenheid van en de kernvragen in het katholicisme. Je kan de schoolbesturen en directies de vrijheid geven om deze religieuze instructie in het katholicisme – verplicht, facultatief, of niet – aan te bieden. Op die manier moeten koepels, directies, leerkrachten en leerlingen kleur bekennen en kan de inhoudelijke discussie niet ontweken worden. Een dergelijk aanbod van religieuze instructie in het christendom/katholicisme heeft als voordeel dat je zowel leerkrachten kan aantrekken die vanuit gelovig perspectief willen spreken als leerlingen die een bewuste keuze maken. In dit vak kan de specificiteit van de katholieke/christelijke spiritualiteit, doctrine, liturgie, levenshouding en ethiek op een niet geforceerde manier worden gethematiseerd en beleefd. Van de vragen, die je vanuit dit perspectief kan stellen, som ik er enkele – lukraak – op. Wat kan de kruisdood van Christus en de daarmee gepaard gaande verlossing vandaag nog betekenen? Wat heeft de figuur van Christus te maken met een ethische houding? Hoe kan een maatschappij waarin het lijden synoniem is met zinloosheid, nog een plaats geven aan de rol die het lijden in het christendom speelt? Hoe kan je vandaag nog spreken over transcendentie in een wereld die transcendentie nauwelijks ervaart en, indien dat gebeurt, transcendentie makkelijker met geweld dan met liefde verbindt? Wat betekent het dat God zich incarneert in mens en wereld en bij uitstek in Jezus? Wat betekent eucharistie en eucharistie vieren? Die vragen thematiseren is een heikele onderneming, een verdomd moeilijke opdracht voor elke godsdienstleerkracht die hoe dan ook opereert binnen het dominante ‘immanent frame’. Maar indien je die vragen omzeilt, gaan juist levensbeschouwelijk gevoelige jongeren zich afvragen wat er nog katholiek is aan katholieke scholen.

Tenslotte nog een wederwoord op de opmerking dat het LEF-voorstel “de ideale stap is om het economische denken over het onderwijs te realiseren”, omdat een speciaal vak creëren voor reflectie elke andere leerkracht de vrijheid zou geven zich alleen met zijn eigen vak bezig te houden.  Geldt dit dan ook voor de huidige situatie, waarin de opname van het vak godsdienst elke andere leerkracht de vrijheid zou geven zich alleen met zijn eigen vak bezig te houden? Ik begrijp die opmerking echt niet, vooral niet omdat de vzw LEF juist uitermate gevoelig is voor het behoud van de levensbeschouwelijke reflectie in een klimaat dat almaar sterker door utilitaristische en markteconomische premissen wordt gedicteerd. In plaats van elkaar te bestrijden, zouden mensen met een gevoeligheid voor de belangrijke rol van levensbeschouwingen beter de handen in elkaar slaan om weerstand te bieden aan een ‘eendimensionale’ opvatting van het onderwijs die zich geleidelijk aan het doorzetten is. Natuurlijk mogen er onderlinge verschillen van opvatting zijn, maar uiteindelijk zijn zij die nadenken over de rol van levensbeschouwing in het onderwijs elkaars bondgenoten tegen hen die voor die rol ongevoelig zijn. Vanuit die optiek denk ik dat het levensbeschouwelijke onderwijs vandaag dringend moet worden herbekeken. Dat zijn we aan onze jongeren – vooral degenen die levensbeschouwelijk gevoelig zijn – verplicht.

Guido Vanheeswijck