De PKG – Post-kritische geloofsschaal (Hutsebaut) wordt in het katholiek godsdienstonderwijs gepresenteerd als beschrijvend (en is dat natuurlijk ook: cognitieve geloofsstijlen), maar is (op z’n minst óók) normatief. Post-kritisch (symbolisch geloof, tweede naïviteit) daar moeten we naar streven. Het staat ook met zoveel woorden in de tabel zelf (zie linksonder: ‘preferentiële religieuze attitude op theologisch gronden’). Leerlingen die met deze tool hun eigen geloofstijl in kaart gaan brengen en bijv. toch vooral links-boven terechtkomen (letterlijk geloof, in het Engelse model: orthodoxy), moeten nog wel groeien… Hoe zelfgenoegzaam kun je zijn als levensbeschouwelijk onderzoeker.
En pas op: Dat is niet onschuldig: talloze leerkrachten RKG hebben hun leerlingen met deze bril op naar hun godsbeeld, geloofsopvattingen (cognitieve geloofsstijl) laten kijken. Dat de glazen geslepen zijn, gekleurd hebben ze er niet bij gezegd. Wat je te zien krijgt bevat de ‘bias’ van de opstellers van de test. Dat is niet te vermijden, dat weet ik wel, maar zeg het daar in elk geval bij. En bovenal: deze ‘bias’ bevat ook een normatieve component. Een oordeel. Kijk maar eens naar deze cartoon.
Waar zit dan de ‘bias’? Mijns inziens vooral in de definitie van het onderzoeksobject: ‘cognitief geloof’. Het gaat dus om het cognitieve aspect van het geloof, maar dat wordt tegelijk gepresenteerd als het kernmerkende van het geloof. Dat religie (bredere term) een cognitief element bevat, zeker. Maar of dat voor de ‘gelovigen’ ook ècht het meest betekenisrijk is, dat valt – juist wetenschappelijk – te betwijfelen. Voor veel mensen heeft religie (met God of god of zelfs zonder…) veel meer te maken met ‘gevoel’, het ‘staan in de wereld’ dan met een ‘set of beliefs’. (zie bijv. hier hoe je religie ook meerlagig kunt onderzoeken) Doordat de focus van de vragenlijst daarop ligt, wordt dat andere deel minder zichtbaar. Terwijl het wellicht veel zinvoller is om daarop te focussen met de leerlingen. Dat zou in elk geval ‘verbindender’ zijn. Nu wordt toch vooral het hokjesdenken versterkt, en komt men in ‘posities’ terecht, die licht karikaturale extremen worden. De letterlijk gelovige vs. de relativist, etc.
Wilt u zelf de ‘vragenlijst’ eens invullen en zien waar u terechtkomt: Feel free (link naar Thomaswebsite) Hieronder een voorbeeld van een resultaat.
Gebruikt als didactische tool, worden leerlingen daarna uitgenodigd te reflecteren op hun score. Wie hun teksten leest, zal zien dat daarin de inherente normativiteit van de schaal vaak wordt overgenomen (het meetinstrument bepaalt de uitkomst).
Schema’s zijn altijd normatief.
Wantrouw ze dus, en in het bijzonder
die schema’s die pretenderen
het niet te zijn.
Hier nog de getuigenis van twee leerlingen, die – zoals zovelen hebben gedaan – ergens tijdens de godsdienstles deze ’tool’ hebben gebruikt – via het invullen van een vragenlijst – om zichelf in te schalen. Ik vond ze gewoon op het internet:
►Ik vind het vreemd dat ik toch nog zo hoog scoor bij orthodoxie. Ik denk dat ik zo hoog scoor bij orthodoxie en relativisme omdat ik wel open sta voor het geloof. Zelf ben ik niet strikt gelovig maar het interesseert me wel. Ik heb dan ook wel bewondering voor de mensen die wel geloven. Ik geloof zelf wel maar niet in alles wat de kerk ons verteld. Ik bezie de kerk als iets dat vroeger belangrijk was. Om de mensen samen te brengen en om vreugde en verdriet mee te delen. Maar dat is in deze tijd en deze maatschappij een beetje overbodig geworden. Ik bezie dit meer als een traditie.
►Bij relativisme kan ik me wel vinden. Ik weet dat als we de bijbel lezen dat we de verhalen moeten vertalen. Dat ze niet letterlijk te verstaan zijn.