R-K godsdienst

Hoe zien de roomskatholieke scholen eigenlijk het vak “godsdienst”?

In plaats van het bekende verhaal gewoon een stukje uit de inleiding op het leerplan rkg – TSO/KSO, p. 151-155. NB: dit vak is op katholieke scholen al een soort ‘eenheidsvak’ in die zin dat er maar één vak is, dat verplicht is voor allen. Wat opvalt is dat men probeert algemene levensbeschouwelijke vorming en specifieke godsdienstige vorming van elkaar te onderscheiden.

5.1 Surfing around

Naar jongeren kijken van op afstand, ‘van achter glas’, werkt ontnuchterend: zij kijken erg veel tv, zappend van de ene pretzender naar de andere; muziek maakt een groot deel van hun leefwereld uit, het weekend is bepaald door uitgaan en (soms) weekendwerk, door het zoeken naar avontuurlijke ‘kicks’. Er is het gevaar van verslavende middelen, de invloed van mode en trend, de neiging tot groepsconformisme, het narcisme, de carrière- en geldcultus … Het valt op dat jongeren surfen langs alle ‘fast food’ die in de wereld aangeboden wordt. Eigenlijk zie je in de leefwereld van jongeren de eigenheid van onze samenleving uitvergroot. Jongeren schuwen dit alles inderdaad niet. Het maakt deel uit van de wereld waarin zij leven. En zij wijzen die wereld, in al zijn aspecten, niet snel af. Ze verkennen de wereld. En net omdat het aanbod vaak zo vlotjes binnengaat, bestaat de verleiding om te blijven plakken. Toch mag je je ook niet blindstaren op die levensstijl. Voor hen is het vaak maar een ‘surfing around’. Het is hen aangenaam, ze houden ervan, ze pikken graag wat mee. Hen identificeren met hun ‘sites’ zou hen tekort doen.

5.2 Het grote verlangen… 

5.2.1 Het verlangen naar gesprek

Vaak ervaar je dat jongeren te ongeduldig zijn om informatie te beluisteren, te verzamelen, te verwerken. Wellicht is de drang om zich onmiddellijk te uiten zo groot, omdat jonge mensen zo zelden kunnen zeggen wat hen werkelijk bezighoudt. Juist omdat zij zo zelden de kans krijgen om ‘door te praten’, hebben velen nog geen ‘levensbeschouwelijke taal’ ontwikkeld. Zij blijven aanvankelijk als het ware opgesloten in hun eigen realiteit. Juist door gesprek toe te laten en te stimuleren kan men jonge mensen helpen die levensbeschouwelijke taal te ontdekken en te oefenen. Het inzicht dat zij op die manier ontwikkelen, geeft hen de kans wat meer greep te krijgen op hun eigen leven. Op die manier vinden zij een grotere innerlijke rust.

5.2.2Het verlangen naar erkenning, eerbied en waardigheid

Heel wat jongeren hebben erg weinig ervaring met persoonlijke waardering. In veel relaties hebben zij zich gevoeld als een inwisselbaar nummer. Soms als een tof nummer, soms als een slecht nummer, vaak als zomaar een nummer … Het verlangen herkend en erkend te worden als persoon is daarom wellicht erg groot. Jongeren die een tso- of kso-richting volgen, worden ook in hun studies vaak geconfronteerd met de grenzen van hun eigen kunnen. Juist daarom zijn eerbied en waardigheid als grondtoon van contacten (en dus ook van lescontacten) erg belangrijk.

5.2.3 Zichzelf voorbij?

Als jongeren zich erkend en gewaardeerd weten en ervaren dat zij zich mogen uitspreken, ontstaat er voor henzelf een kans om te groeien. Zij ontdekken dan (en wij met hen) dat zij in staat zijn de grote levensthema’s te verkennen, eigen ervaringen in die thema’s te plaatsen, authentieke vragen te stellen, antwoorden te beluisteren en te integreren. Natuurlijk is deze basis voor levensverdieping vaak nog erg zwak, en is er veel onzekerheid. Telkens weer moet er opgebouwd en ondersteund worden. Telkens weer moet de boodschap van erkenning, waardering en luisterbereidheid komen. Het vertrouwen in de zoektocht is nog zwak, en de minste twijfel is voldoende om weer weg te vluchten in de anonimiteit van de ‘sites’. Twijfel ontstaat als jongeren de indruk hebben te worden afgewezen, of als zij aanvoelen dat men hen een visie, een levensbeschouwing wil opleggen of aanpraten. In deze dynamiek, waarin men met jonge mensen zoekt naar een platform van vertrouwen en naar een taal om zichzelf uit te spreken, los te komen van de onmiddellijke realiteit en te bouwen aan een levensbeschouwing, gebeurt het wonder dat jongeren boven zichzelf uitgroeien. Even maar, en dan keren zij terug naar de veiligheid, omdat zij weten dat ze zwak staan. Alleen als men hen die sprong laat maken, zonder dit te willen rekken of te sturen, kan dat meer en meer gebeuren. Even gaan de jongeren zichzelf voorbij.

5.3 Jongeren en geloven

5.3.1 Geloof als ‘vreemd terrein’

De meeste jongeren zijn in feite ‘uit-kerkelijk’: wat ze hoorden en beleefden m.b.t. geloof en kerk ervaren ze niet als doorslaggevend voor hun leven. Behalve als uitingsmogelijkheid bij biografische knooppunten, de zogenaamde ‘scharniermomenten’, is de kerk voor hen veelal ‘vreemd terrein’. Ook wanneer zij via jeugdbewegingen, activiteiten van ziekenfondsen, sociale organisaties … het terrein van geloof en kerk betreden, én die momenten als positief ervaren, wordt de betrokkenheid bij kerk en geloof amper versterkt. Uit getuigenissen van jongeren kan je opmaken dat zij hun positieve ervaringen niet interpreteren als ervaringen in het hart van geloof en kerk. Dit hart associëren zij met het instituut kerk. En blijkbaar zit de opvatting dat de kerk vervuld is van plichten, geboden en verboden, de drang om van mensen wat anders te maken dan ze zijn en willen zijn, diep in het collectief geheugen. Vaak is er nog de vrees dat hen ‘weer’ (?) wat zal opgedrongen worden. Die vrees is een ernstige barrière. Er is veel geduld nodig om het wantrouwen van jongeren tegenover die plichtengodsdienst te overwinnen, en te getuigen dat geloven ook anders kan: een kans om je op jouw manier verbonden te weten met God, een kans om die verbondenheid te uiten zoals jij dat kan, een kans om je als vrij mens te engageren in de gemeenschap voor iets wat je bezielt, en het vertrouwen dat Hij, hoe dan ook, aan jouw kant staat als je probeert je leven waar te maken.

5.3.2 Religieus, gelovig, christelijk?

Jonge mensen hebben zeker een religieus aanvoelen. Zeker zij zijn op zoek naar een verbondenheid (re-ligare) met zichzelf, met de andere mensen, met de natuur, met de eindeloze diepte in al wat is, met het leven en het mysterie van het leven. Het verlangen naar kicks, het zoeken van welbehagen in muziek, de interesse voor paranormale verschijnselen, spiritisme, horoscopen … het zijn slechts de in het oog springende uitingen van een authentiek zoeken naar heling van gebrokenheid, naar vervulling van zin-leegte. Vertoont dit religieuze zoeken zoveel verbrokkeling en daardoor zo weinig structuur, omdat bij jonge mensen al zo vaak een beroep gedaan wordt op de rationaliteit, of omdat zij vrezen dat hun religieus gevoel zou worden ingekapseld? Heeft het te maken met de postmoderne tijdsgeest, die wars is van alle syntheses, totaalbeelden? In elk geval blijft religiositeit bij jongeren vaak beperkt tot een emotionele ervaring. Als hen gevraagd wordt een naam te kleven op deze vorm van religiositeit, dan komt het deïsme ter sprake: ze vermoeden wel dat er ‘iets’ is dat hen overstijgt. Het verlangen om het religieuze in ‘beeld’ of ‘woord’ te brengen is hoe dan ook klein. Het religieuze als her-lezen (re-legere), als herinterpreteren, doorgronden van het leven, het zoeken naar inzicht om ervaringen een plaats te geven is voor jongeren een zware opgave. Omdat de inhoudelijke onderbouw van het religieuze leven bij jongeren (nog) zo zwak is, profileert er zich ook geen keuze. Zij snuiven hier en daar wat zingeving en wat religiositeit op, maar ze raken zelden écht betrokken. Wat op het eerste gezicht vrijblijvendheid of zelfs nonchalance lijkt, is bij nader inzien onvermogen. Jongeren van 15 tot 18 zijn nog niet klaar om telkens weer opnieuw te kiezen (re-eligere) voor een bepaalde levensrichting. Waarden spreken jongeren sterk aan, maar tegelijk zijn ze vaak niet sterk genoeg om de waarden die ze zelf hoogachten duurzaam te beleven. De onzekerheid  i.v.m. een later beroepsleven, een hechte thuis, een duurzame relatie maakt dat jongeren de beslissende keuzes uitstellen en terughoudend zijn om zich te binden. De keuze om zichzelf als gelovige te erkennen is een nog grotere stap. Die keuze dringt zich immers niet op, in onze wereld waar men levensbeschouwelijk kan ‘shoppen’. Bovendien wordt zo’n keuze even vaak negatief of onverschillig als positief onthaald door de samenleving waarin  wij leven. En zeker voor jongeren is de goedkeuring van de eigen keuzes door de anderen erg belangrijk. De groep van jongeren die bewust kiest om christen te zijn is dan ook erg klein.

5.3.3 Godsdienstles in open dialoog

Het is duidelijk dat de godsdienstleerkracht geen catecheet kan en mag zijn: hij/zij staat niet voor een publiek van mensen die zich als gelovigen erkennen. Als de leerkracht doet alsof dat wél zo is, of leerlingen in die richting wil stuwen, heeft dat een omgekeerd effect. Zij zwijgen dan, zijn ostentatief onverschillig, stellen zich ‘anti’ op. Het is vanuit zulke ervaringen dat termen als bijbel, geloof, God, Jezus, kerk bij hen vaak werken als een rode lap op een stier. Daarom is het belangrijk dat de leerkracht de standpunten en het aanvoelen van de leerlingen (individueel én als klasgroep) goed inschat. De erkenning van hun manier van zijn, en de aanvaarding daarvan zonder hen in één of andere richting te willen forceren is voor hen enorm belangrijk. Het is ook de enige manier om een vertrouwen op te bouwen, zodat het geloof kan ter sprake komen zonder dat de leerlingen zich onmiddellijk bedreigd voelen. Deze benadering biedt openheid voor luisterbereidheid, eerlijk denken en meezoeken naar eigentijdse interpretaties en invullingen van zinzoeken, geloofsdenken en geloofsbeleving. In deze context komen leerlingen naderhand vaak tot het inzicht dat de afstand tussen hun manier van zijn en de ‘geloofswereld’ niet zo groot was als zij vermoed hadden. In elk geval groeit het inzicht in en het respect voor het christendom, omdat het ‘zichzelf kan zijn’, zonder hen te willen forceren. Voor heel wat jongeren is de godsdienstles de enige plaats waar het geloven uitdrukkelijk ter sprake komt. Dat mag op de leerkracht niet de druk leggen om van hen christenen te maken. Dat kan ook niet, en het getuigt eigenlijk van ongeloof zich dit toe te eigenen. Wél kunnen godsdienstleerkrachten streven naar een klimaat waarin zijzelf en leerlingen over en vanuit het christelijk geloof kunnen spreken, en waarin de leerlingen ervaren dat ze vrij zijn om hun eigen levensweg te zoeken, in dialoog met anderen. Het is juist in deze openheid dat God mensen aanspreekt. De openheid, mildheid, voorzichtigheid van de leerkracht, die erop gericht is bij leerlingen niets te forceren, heeft ook een schaduwkant. Uit vrees te bruuskeren, de eigen macht te misbruiken, kan een situatie ontstaan, waarin leerkrachten hun gezag niet meer benutten. — Gezag grijpt men niet, men krijgt het. Eenmaal het gezag gegroeid is, moet de leerkracht er ook gebruik van maken. Het is voor de jongeren belangrijk in de persoon van de godsdienstleerkracht iemand te ontmoeten die een duidelijk standpunt inneemt, waarden beschermt, de waarheid durft zeggen, ook als die voor hen niet zo aangenaam is, hen terecht wil wijzen, en verwachtingen stelt. Aan ‘gezag van het hart’ kunnen jonge mensen zich optrekken. Het geeft hen stof tot nadenken en behoedt er hen voor onecht of onrechtvaardig te zijn.

5.4 Het vak godsdienst: kansen en grenzen

Elke school wil – op haar manier – humaniora zijn. Elke school wil jongeren begeleiden bij het ‘mens-worden’: leren kijken naar de wereld, vragen stellen, proberen de andere, zichzelf, de wereld in al zijn facetten te begrijpen, vaardigheden ontwikkelen en oefenen om op een doortastende, zinvolle, gelukkige manier in het leven te staan. Welke plaats heeft het vak godsdienst in dit project?

5.4.1 Levensbeschouwelijke vorming

Zonder levensbeschouwing valt het leven uiteen in fragmenten. Het leven wordt dan ervaren als een geheel van sprokkels: indrukken, gevoelens, ervaringen die ons overkomen, dingen die we doen, die rondom ons gebeuren. We zien er geen geheel, geen lijn in, geen contrast of tegenstelling. Alles staat dan willekeurig naast of achter elkaar. Wat vooraan staat, krijgt alle aandacht; wat achteraan staat, verdwijnt uit het zicht. In wezen is een leven zonder levensbeschouwing een leven dat men ondergaat, waarin men slachtoffer is van het toeval, of van manipulaties van anderen. 153 Een levensbeschouwelijke vorming maakt mensen mondig. Het stelt hen in staat om – samen met anderen – de horizon te ontdekken, perspectief te leggen in hun leven. Het maakt hen ook weerbaar tegen ideologieën, die pogen het blikveld te verengen, en een reeds uitgetekende mens- en maatschappijvisie op te dringen. Jongeren worden overstelpt met informatie en entertainment, en zij zijn er zich vaak niet onmiddellijk van bewust, hoe hen doorheen deze woorden- en beeldenstroom ideeën aangepraat worden. Deze beelden en ideeën zijn vaak fragmentair, oppervlakkig en eenzijdig. Een verwaarlozing van de levensbeschouwelijke vorming maakt jongeren ontzettend kwetsbaar tegenover een vloed van feiten, ideeën, ervaringen en theorieën die duidelijk niet meer ingedijkt kunnen worden. In een maatschappij waar weinig ruimte is tot serene reflectie, kan het vak godsdienst een bevoorrechte ruimte zijn tot een open en evenwichtig gesprek. Een levensbeschouwelijke vorming geeft mensen ook de kans ervaringen, vragen en visies samen te leggen. Op die manier wordt de zin- en waardebeleving uit de privésfeer gehaald. Als dat niet gebeurt, infantiliseert de eigen zin- en waardebeleving én de visie op levensbeschouwingen. In onze samenleving zijn er – ook voor jongeren – weinig forums, om in openheid en luisterbereidheid te getuigen van en te zoeken naar zin. Het vak godsdienst kan en wil zo een forum zijn. Het wil dus jongeren een taal leren. Een taal om zich als mens te uiten, een taal om ervaringen, emoties, wetenschappelijke bevindingen, getuigenissen te integreren, een plaats te geven in het eigen leven, een taal om greep te krijgen op wat hen overkomt en om datgene waarop de mens geen greep kan krijgen toch een naam te geven.

5.4.2 Godsdienstige vorming

Het vak godsdienst wordt gegeven vanuit een christelijke overtuiging. Dit houdt niet in dat men ervan uitgaat dat alle leerlingen christelijk gelovig zijn. Wél betekent het dat de leerkracht, in open en respectvolle dialoog met de leerlingen, het christelijk geloof ter sprake brengt. Om verschillende redenen zal dat voor de jongeren een verrijking zijn.

5.4.2.1 Inzicht in de christelijke cultuur

De Europese cultuur is doordrongen van het christendom. Voor wie in Europa leeft, is inzicht in de inhoud en de spiritualiteit van het christendom noodzakelijk. AI te vaak merkt men dat gebrek aan kennis en inzicht m.b.t. het christendom (én andere godsdiensten en levensbeschouwingen) leidt tot misverstanden en zelfs tot ernstige conflicten. Deze opdracht houdt in dat men onderzoekt hoe het christendom beleefd werd en wordt, hoe het in andere culturen beleefd wordt, maar eveneens hoe andere godsdiensten en levensbeschouwingen de zinvragen beleven. Leven in een pluriforme samenleving vereist vaardigheden als zich inleven en respect tonen voor elkaars beleving op levensbeschouwelijk, godsdienstig en moreel gebied. Empathie en eerbied zijn slechts mogelijk met een minimum aan inzicht in de eigen leefwereld en de leefwereld van de andere.

5.4.2.2 Groeien naar een eigen standpunt, in samenspraak met getuigenissen van christelijk geloof

De religieuze bewogenheid is natuurlijk sterker bij de ene mens dan bij de andere. Dat is ook zo bij jongeren. Toch is er, ook bij jongeren, heel wat religiositeit die ‘verdampt’, omdat dé bewogenheid geen vaste grond vindt om te groeien. De lessen godsdienst geven jongeren de kans te merken dat zij hun religieuze bewogenheid kunnen delen met anderen, en dat de prille religiositeit, die vanzelf vaag en vluchtig is, kan groeien tot begrip van wat er ons bezielt, en tot een keuze om die bezieling gestalte te geven in onze levenswijze. Jonge mensen hebben vaak al veel meegemaakt, en ook van daaruit komen heel wat vragen over zingeving en geloof. De godsdienstlessen zijn een kans om deze vragen aan bod te laten komen, en te zoeken naar antwoorden. Het christelijk geloof zal in dit zoeken een bevoorrechte plaats krijgen, zonder haar als superieur voor te stellen tegenover andere godsdiensten of levensbeschouwingen. Het is de overtuiging van de leerkracht en van de gemeenschap die de lessen godsdienst inricht.

5.4.2.3 Zoeken naar bevrijding

Mensen zijn altijd weer op zoek naar geluk. Zij zoeken wegwijzers, gaan hun weg, en kijken uit naar een horizon van bevrijding, van heling, van geluk. Een van de grote wegwijzers die jongeren steeds weer tegenkomen, belooft het geluk door zelfverwezenlijking.

Door een vakkundig gebruik van technieken en wetenschappen zou de mens het eigen geluk kunnen bewerken. Vanuit deze ideologie raken mensen gefixeerd op hun instrumentarium, waarvan ze alle oplossingen verwachten, en verliezen zo de zinvragen uit het oog. Het wachten en verwachten, het openstaan voor bezieling, het ‘nog niet klaar zijn om een weg te gaan’, het langzaam groeien, de ervaring van onmacht en gebrokenheid die niet onmiddellijk geheeld kan worden … Het is een heel scala van ervaringen dat wegdeemstert, overdonderd door de aandrang om snel, doelmatig te handelen, problemen op te lossen, de weg te effenen. De basisidee is dat mensen hun eigen leven in handen hebben, en dus ook naar hun hand kunnen zetten.

“Ongebreidelde zelfverwezenlijking heeft de mensheid persoonlijk noch maatschappelijk redding gebracht. Het project van een totale zelfbevrijding van de mens lijkt op het ogenblik de grootste bedreiging van de menselijkheid. Juist de wetenschap en de techniek doen ons de ‘de religieuze vraag’ urgenter dan ooit stellen. Niet de wetenschappen en de techniek zelf boezemen angst in, maar hun niet-wetenschappelijke heilspretenties.” (E. Schillebeeckx)

Het christelijk geloven wil, ook voor jongeren, getuigen van een evenwicht. Ook het bijbelse verhaal roept op om samen het leven zinvol en gelukkig te maken. Tegelijk getuigt het van een innerlijkheid die, terwijl zij uitkijkt naar meer, ook vrede heeft met het leven zoals het ons gegeven is, getuigt het van vertrouwen dat een mens, ook in zijn zoeken en aarzelen, in zijn pijn en gebrokenheid gedragen wordt. Het belooft het heil niet aan de sterksten die hun leven kunnen controleren, maar aan de zwaksten, die ook in hun kwetsbaarheid en hun kwetsuren de waardigheid dragen een kind van God te zijn. Deze waardigheid moeten zij niet verdienen, niet ‘realiseren’, niet verwezenlijken. Zij is hen gegeven. De belofte, van hoe dan ook een waardig mens te zijn, is een zegen, ook voor jonge mensen.

5.4.2.4 Werken aan bevrijding

Jongeren worden vaak geconfronteerd met onrecht en lijden, zowel in hun persoonlijk leven als via de media. Het vak godsdienst wil hen oproepen hierbij niet onverschillig te blijven. Zeker in een individualistische samenleving is deze oproep belangrijk.

De lessen kunnen leerlingen in contact brengen met mensen die zich inzetten voor armen en verstotenen in gebroken situaties. Die kennismaking versterkt de betrokkenheid bij hen, en ondersteunt de wil om, waar zij kunnen, mensen te helpen. Het geeft hen ook hoop, te weten dat niet alle mensen cynisch en onverschillig zijn, te weten dat mensen hun geluk juist vinden in het delen van een stuk van hun leven met de zwaksten.